Hoogbegaafde moeder

Deze zomervakantie werd ik gebeld door een moeder. De afgelopen twee jaar had zij zich ingezet voor haar dochter die vastliep op school. Ze was gaan onderpresteren, kreeg last van faalangst en uiteindelijk wilde zij niet meer naar school. In het gezin had dit voor veel spanningen en conflicten gezorgd.

Inmiddels was gebleken dat het meisje hoogbegaafd is. Daarmee waren de problemen niet opgelost, maar was er wel een aanknopingspunt. Zij kreeg begeleiding van een hoogbegaafdheidsdeskundige en veranderde van school. Alles leek in goede banen te zijn geleid.

En precies op dit punt, waar ruimte en ontspanning ontstond, voelde de moeder dat het tijd werd dat zij zelf aan de slag ging. In het proces rondom haar dochter had zij veel herkend van haar eigen schooltijd en vriendschappen. ‘Ik denk er veel over na, maar mijn gedachten draaien rond in een cirkel’, vertelde ze me. Ze wilde graag een gesprek met me, om deze cirkel te doorbreken.

Steeds vaker komen ouders in mijn praktijk, voor zichzelf. Toen zij zelf op school zaten, was hoogbegaafdheid geen ingeburgerd begrip. Nu er steeds meer openheid over dit onderwerp komt, herkennen veel volwassenen een of meer kenmerken van hoogbegaafdheid in zichzelf. Zij begrijpen daardoor hoe het komt dat zij al snel uitgekeken raakten op hun studie en/of baan. Of waardoor zij in vriendschappen niet vinden wat zij eigenlijk zoeken. Maar wat zij niet weten, is hoe het anders kan. Zij hebben vanaf hun vroege jeugd manieren gezocht om een plek te vinden in de wereld. De een heeft zich aangepast aan wat hij dacht dat gebruikelijk was, de ander heeft zich afgezonderd en leeft vooral zijn eigen leven. Weer anderen zijn constant op zoek, omdat zij hun plek nog steeds niet gevonden hebben. Deze zoektocht heeft geleid tot patronen: vaste manieren om het leven te leven. Die vaste manieren ombuigen is lastig. De centrale vraag hierbij is wie je eigenlijk bent en wat je wilt.

Met deze moeder heb ik inmiddels een aantal coachingsgesprekken gevoerd. De vraag wie zij eigenlijk is, was moeilijk voor haar. Zij realiseerde zich dat zij dat niet wist. Dat zij haar leven geleefd had volgens de wensen en verwachtingen van anderen. En dat zij zichzelf ergens onderweg was kwijtgeraakt. Wat een moed heeft zij getoond bij het zelfonderzoek dat volgde. Makkelijk was dat niet. Sommige stappen waren ronduit pijnlijk. Andere stappen kon zij zetten in lichtheid en met humor. Het heeft haar veel helderheid verschaft. Haar en haar gezin.

Haar dochter heeft het proces met veel interesse gevolgd. Vanaf de zijlijn weliswaar. Maar onlangs vertrouwde zij haar moeder toe: ‘Wat goed dat je eindelijk aan jezelf denkt!’. De moeder straalde, toen ze me dat vertelde. En de moeder ziet op haar beurt dat haar dochter hiervan ook weer geleerd heeft, en de keuzes durft te maken die bij haar passen. Zonder zich af te vragen wat de rest van de wereld daarvan vindt of denkt. En inmiddels lukt dat de moeder ook steeds vaker!

Monique Jonkers
september 2015

 

Vakantie

Op het bankje voor de ijswinkel rust ik even uit, genietend van een ijsje. Binnen hoor ik een meisje vragen stellen. Over het ijs, over de winkel, over de ijsschep, over de bakjes, eigenlijk over alles wat ze ziet. Ik glimlach. Ik herken het uit de periode dat mijn eigen kinderen kleiner waren, en ik de hele dag voor mijn gevoel als een wandelende encyclopedie fungeerde. Een vrouw komt de winkel uit, ze kijkt zoekend om zich heen. Ik schuif wat op, zodat zij ook op het bankje kan zitten. ‘Pfff’, zucht de vrouw. Ik kijk haar aan. ‘De hele dag die vragen! Ik weet soms niet meer wat ik moet zeggen. En de vakantie is nog maar net begonnen!’ Ze kijkt om, de winkel in. Het meisje staat nog voor de ijsvitrine. De ijsman wacht geduldig met de ijsschep in zijn hand.

Ik raak met de moeder in gesprek. Zij ziet er zo moe uit, en al snel blijkt dat zij eigenlijk nergens gehoor vindt voor haar verhaal. Haar dochter was als baby al altijd bezig, had weinig slaap nodig, en was snel uitgekeken op speeltjes. De moeder had verwacht en gehoopt dat het beter zou worden als ze eenmaal naar school zou gaan. Maar nu, na een jaar kleuteren, was ook die hoop vervlogen. Haar dochter was na een maand al klaar met school. Ze wilde er niet meer heen, zei ze. Moeder was gaan praten op school. De leerkracht was enthousiast en positief over haar dochter, maar al doorpratend bleek het meisje op school heel anders dan dat zij thuis was. Moeder probeerde uit te leggen welke bezigheden haar dochter thuis had, lezen (ja, echt lezen), verhaaltjes schrijven, puzzelen (500 stukjes met gemak), en haar gespreksonderwerpen en vragen. De leerkracht luisterde er wel naar, maar het leek niet tot haar door te dringen.

Op dat moment komt het meisje uit de ijswinkel, zij had eindelijk een ijssmaak gekozen. Even is zij stil, likkend aan het ijsje. Maar al snel klinken haar vragen weer. De moeder slaat haar ogen neer, en slikte. Ik luister naar de vragen van het meisje. Goede vragen stelt zij, logisch beredeneerd, en met een grote woordenschat. Ik luister, geef geen antwoorden, maar stel vervolgvragen. Doordenkend in haar straatje, of juist een ander straatje inslaand. Ook stel ik vragen over de manier van onderzoeken. Hoe kunnen we de antwoorden vinden? Waar moeten we dan wezen? Het effect hiervan is dat het meisje haar denken moet doorzetten. Tot dan toe stelde zij vragen, waarop iemand haar een antwoord probeerde te geven. Kennis verzamelen. Nu zet ik haar als het ware zelf aan het werk. En geef haar ideeën om dit te noteren op papier, in een soort mindmap. Met een steentje op de stoeptegels werkt zij het al een beetje uit.

Dit meisje lijkt mij zeker slim, met zekerheid een kleuter met ontwikkelingsvoorsprong, en wellicht hoogbegaafd. Haar manier van denken, haar humor, haar autonomie, haar creativiteit in denken, allerlei factoren die hierop kunnen wijzen. Voorzichtig heb ik deze mogelijkheid met moeder gedeeld. Ik weet niet of zij hier iets mee gaat doen. Wel lijkt het alsof zij iets rechter op loopt, als zij de ijszaak verlaat.

Monique Jonkers
Juli 2015

Niets doen is soms ook een optie

In hoeverre kunnen kinderen op school daadwerkelijk zijn wie ze zijn? Wanneer zijn onze goedbedoelde interventies helemaal niet nodig en werken ze misschien zelfs averechts? Het antwoord op die vragen is niet altijd makkelijk te geven.

Moana was een lang, donkerharig meisje met een frêle uiterlijk. Ik leerde haar kennen toen ze in groep 7 zat. In de klas was ze met allerlei zaken bezig, behalve met haar werk. Ze schudde haar lange haren naar achter, kamde er doorheen met haar vingers, inspecteerde haar wenkbrauwen in een klein spiegeltje en wreef haar ellenbogen in met crème. De andere kinderen in de groep leken het niet op te merken. Ook stond Moana regelmatig op en verdween dan naar de gang. Als de leerkracht na 5 minuten ook naar de gang ging om te kijken waar ze was, werkten de andere kinderen rustig door. Wel hadden sommigen even oogcontact met elkaar. Keek ik in de schriften van Moana, dan zag je veel witte bladzijden, sommige schriften waren zelfs helemaal leeg.

Moana zat toen nog niet lang op deze school. Zij was net met haar moeder verhuisd van de andere kant van het land. Uit de overdracht van haar vorige school bleek dat Moana ook daar weinig uitvoerde. Het enige wat zij deed, waren de toetsen. En de resultaten hiervan waren zonder uitzondering uitstekend. Verschillende pogingen van de andere school om het gesprek met Moana aan te gaan, waren op niets uitgelopen. Moana zei niets. Moeder herkende dit van thuis, vertelde ze zowel mij als de leerkracht, met wie ze een goed contact had. Moana zei alleen het hoognodige. Wel kookte zij op de dagen dat moeder laat van haar werk kwam, hielp zij in het huishouden, en zorgde ervoor dat haar eigen kamer altijd netjes was. En hoewel zij weinig met elkaar spraken, zaten moeder en dochter elke avond samen op de bank tegen elkaar aan televisie te kijken.

Wat doe je als school in zo’n situatie? Het meisje leek niet ongelukkig, behaalde prima resultaten en vertoonde geen storend gedrag. Anderzijds maakte zij haar werk niet, sprak ze bijna niet, en leek ze weinig aansluiting te hebben bij de klasgenootjes. De leerkracht probeerde op allerlei manieren contact te krijgen met Moana: via gesprekjes en korte briefjes, door aan te sluiten bij haar interesses en door haar bijzondere en verantwoordelijke taken te geven. Alles werd geprobeerd, maar Moana veranderde haar gedrag niet. Uiteindelijk ging ze met prima resultaten naar het gymnasium.

Onlangs viel mijn oog op een interview in de krant. De foto bij het interview deed me meteen terugdenken aan Moana. Nieuwsgierig las ik het artikel. Het beeld dat daar uit tevoorschijn kwam, was dat van iemand die altijd al had geweten wat haar pad was. Die haar gang ging, onverstoorbaar, gelukkig in zichzelf, gericht op die dingen die haar iets brachten. Niets meer en niets minder. Had zij van deze levensinstelling last gehad in haar leven? Nee. Zij was zichzelf, altijd geweest. Waarom? Geen idee. Precies hetzelfde gevoel als destijds bij Moana overviel me. In hoeverre kunnen kinderen op school zijn wie zij werkelijk zijn? En, belangrijker nog, in hoeverre respecteren wij het als zij werkelijk zichzelf zijn? Uiteraard is het belangrijk om soms bij te sturen. Maar waar, wanneer en hoe precies zijn vragen waarop ik tot op de dag van vandaag het antwoord niet altijd weet.

Of het artikel werkelijk over ‘mijn’ Moana ging, weet ik niet. Ik hoop echter met heel mijn hart dat zij nog steeds is wie zij is, en al die jaren bij zichzelf heeft kunnen blijven.

Monique Jonkers
juni 2015

Niek

Een tijdje geleden maakte ik in mijn praktijk kennis met Niek. Ouders meldden hem aan omdat hij weinig aansluiting had met leeftijdgenoten.

Niek was een vrolijke, welbespraakte jongen. Op het eerste oog leek hij prima in zijn vel te zitten. Later bleek dat dat alleen de buitenkant was. Emoties benoemen was lastig voor hem, en nog moeilijker was het om te voelen wat hij precies voelde. Al vanaf de kleutergroep voelde Niek zich anders. En dat anders-zijn voelde voor Niek als een persoonlijke afwijzing. Ze moesten hem niet! Dat maakte dat hij een muurtje had gebouwd rond zijn gevoelens. Hij liet ze niet meer toe, in de hoop daarmee ook de pijn niet meer te voelen. Omdat hij dat nu al zo lang deed, zat hij erg in de knel. Hij stikte bijna in zijn gevoelens.
En hoewel het traject bij mij lastig was voor Niek, zette hij door, omdat hij zo gemotiveerd was. En waar hij eerst lange verhalen vertelde, tot in detail, werd hij nu stiller. Luisterde meer, eerst naar zichzelf (wat wilde hij eigenlijk) en naar de ander (wat wilde die eigenlijk zeggen). Waardoor er meer ruimte kwam in de contacten, en er als vanzelf vriendschappen ontstonden. De laatste keer dat hij bij me kwam, vertelde hij geen lange verhalen meer. Hij zat op het puntje van zijn stoel, klaar om weg te gaan, naar buiten toe, naar zijn vrienden!

Monique Jonkers
juni 2015

Overhangende bladeren

Zojuist had ik een moeder aan de telefoon. Zij belde omdat zij zich zorgen maakte over haar dochter, die niet meer naar school wilde. Ik voelde haar wanhoop. En ik dacht terug aan de tijd dat ik me zelf zorgen maakte over mijn kind, dat zich niet begrepen voelde op school. Hoe ik zocht naar iemand die ons kon helpen, maar vooral naar ons zou luisteren. Je zorgen met iemand kunnen delen, iemand die begrijpt waar je tegenaan loopt, welke hindernissen je ondervindt. En die vervolgens objectief naar jouw kind kijkt, en je handvatten geeft waardoor je weer verder kunt. Als ouder heb je soms iemand nodig die je de weg wijst. Zodat je weer kunt geloven in dat wat jij ziet bij je kind, en weer vertrouwen hebt in je vaardigheden als ouder. Ik voelde mij destijds niet gezien en erkend in de zorgen die ik had over mijn kind. En wist daardoor niet goed meer hoe te handelen.

Terwijl ik dit overdenk, loop ik door de tuin. En schiet in de lach. Omdat ik mij voelde als de Boeddha op bijgaande foto. De Boeddha die niet gezien wordt! Fijn dat ik iemand vond die de overhangende bladeren voor mij wegknipte.

Monique Jonkers
mei 2015

Frits en de berg

Hulpeloos kijkt Frits me aan. “Wát moet ik doen?” Voor hem ligt een doosje met wasknijpers. Ik heb de groep kinderen van de plusklas gevraagd om een toren te bouwen van de wasknijpers. Een toren die zonder hulpmiddelen 10 seconden moet kunnen blijven staan. Terwijl de andere kinderen enthousiast aan de gang gaan, betrekt het gezicht van Frits steeds meer. Ik loop naar hem toe. Met zijn handen in zijn schoot zit hij daar, aan tafel. Te kijken naar de wasknijpers, alsof hij deze voorwerpen nog nooit eerder heeft gezien.

Eerder die middag kwam Frits binnen. Uitgelaten, vrolijk, vol verhalen vanaf het moment dat hij over de drempel stapte. Hij had zijn jas nog niet uit, of ik wist al hoe zijn weekend was geweest. Ook bij het filosoferen was hij in zijn element. Zijn mening kon hij goed verwoorden, en creatief denken was hem op het lijf geschreven. Zijn verbale kwaliteiten waren zeer groot.

Doen was een ander verhaal. Op het moment dat we aan tafel gingen zitten en Frits een doe-activiteit voelde aankomen, moest hij altijd nog even lopen. Iets opruimen, even naar de gang, of een ander klusje. Soms ook begon hij een verhaal, alsof hij daarmee een naderend onheil wilde afwenden. Want zo voelde hij dat. Hij wist zich geen raad met de opdrachten die hij bij mij kreeg. Waar moest hij beginnen? De opdrachten op school waren duidelijk voor hem. Sommen maken, spellingoefeningen, allemaal een makkie. Maar deze dingen: hij had geen idee hoe dit aan te pakken. Kijken bij anderen hielp hem niet. Hij raakte er alleen maar meer door van slag. Want hoe kon het dat hij met zijn handen in het haar zat, en de anderen allemaal zomaar begonnen. Met plezier begonnen, dat ook nog.

Ik ging bij Frits zitten. Zei niets. Frits keek me aan, vertwijfeld. “Ik ben denk ik toch niet echt slim”, zei hij, en barstte in huilen uit. De andere kinderen keken even onze kant op, en gingen daarna weer door met hun toren. Ik liet Frits uithuilen, legde even mijn hand op de zijne. Frits bedaarde weer, bleef zitten aan tafel en keek rond. De anderen kwamen ook aan tafel. We bespraken de torens die gebouwd waren, vergeleken de hoogtes en de manieren van bouwen, en testten of ze inderdaad 10 seconden vrij konden staan. “Hoe ben je eigenlijk begonnen?”, vroeg ik. En ze vertelden. Sommigen waren gewoon aan het werk gegaan, anderen hadden eerst nagedacht en toen uitgeprobeerd of het werkte. Sommigen hadden ook gekeken hoe anderen het aanpakten, en hadden daar toen een eigen draai aan gegeven. Eén kind pakte zelfs zijn bouwtekening erbij; zó moest het worden. En dat was ook bijna gelukt. Frits zei niets. Hij luisterde en keek.

Die middag, nadat iedereen weg was, zat ik nog even met Frits aan tafel. Hij zuchtte diep. “Ik kom volgende keer maar niet meer”, zei hij. “Het is toch voor slimme kinderen, ik ben blijkbaar niet slim.” “Wat is precies slim?”, vroeg ik hem. “Nou ja, dat je dit soort dingen gewoon kan”, zei hij. “Dus je bent slim als je alles wat we hier doen al kan?”, vroeg ik hem. Hij knikte. “En wanneer vind jij dat iemand het kan?”, vroeg ik. “Niet alle torens bleven bijvoorbeeld staan, 10 seconden. Zijn die kinderen dan niet slim?” Nee, dat vond hij niet. “Als je slim bent, mag je dan iets moeilijk vinden?” vroeg ik. Hij keek me aan, zijn ogen vulden zich met tranen. Nee, eigenlijk niet, dacht hij.

Perfectionisme kan voor hoogbegaafde kinderen een hoge drempel worden. De lat leggen zij voor zichzelf zo hoog dat zij er soms onmogelijk aan kunnen voldoen. Waarna zij zichzelf tegenvallen. Overtuigingen zoals Frits had (als je slim bent, dan kun je zulke opdrachten uitvoeren), nemen dan grote vormen aan. Op den duur kan dat leiden tot onderpresteren en faalangst.

Frits was er de keer daarna weer bij. Tussentijds was hij nog een keer bij mij geweest en hadden we gesproken over de overtuigingen die hij had opgebouwd. Nog drie keer begeleidde ik hem individueel. Frits werd zich bewust van zijn belemmerende gedachten. De opdrachten boezemde hem geen angst meer in. “Het was een berg waar ik tegenop zag”, vertelde hij. “Ik had geen idee wat ik moest doen. Ik werd er zelfs bang voor.” Frits probeerde op allerlei manieren deze berg te omzeilen. In de gesprekken die we voerden bekeken en beklommen we berg samen. En bleek dat de berg uiteindelijk maar een drempel was. Bij de laatste les van het HB atelier kwam Frits binnen met een groot pak. Ik moest het open maken. Hij had een berg geknutseld, van papier maché. “Jij mag mijn berg hebben, misschien kun je er andere kinderen mee helpen.”

 

Monique Jonkers
maart 2015

De zin van filosoferen

Filosoferen is meer dan alleen maar leuk. Door te filosoferen scherpen kinderen hun geest, leren ze hun mening te vormen en die van anderen te respecteren. En dat is goed voor hun sociale identiteit.

‘Het begin der wijsbegeerte is verwondering’, wist de Griekse wijsgeer Plato. En inmiddels weten we (volgens wetenschappelijk onderzoek) dat wijsbegeerte van toegevoegde waarde is in de opvoeding. Het denken van de kinderen wordt onafhankelijker en rationeler en zo draagt filosoferen positief bij aan hun eigenwaarde (Bartels 2013). Volgens Bartels ervaren kinderen tijdens filosofielessen dat verschillen positief zijn, en dat je meningsverschillen kunt overbruggen. Ze oefenen zichzelf in het kunnen en willen omgaan met verschillen.

Hoogbegaafde kinderen ervaren verschillen tussen mensen elke dag aan den lijve. Vaak niet in positieve zin. Als zij om zich heen kijken, zien ze dat leeftijdgenoten anders in het leven staan dan zijzelf. Ze hebben andere interesses, een andere manier van denken, andere humor, en een andere manier van omgaan met vrienden en vriendschappen. Soms heeft dat tot gevolg dat zij zichzelf als ‘anders’ gaan zien. Iedereen om hen heen lijkt immers hetzelfde te doen en denken, alleen zij zelf niet. ‘Het zal dus wel aan mij liggen’, is een reactie die vaak voorkomt. Met alle gevolgen van dien. Aanpassing, lastig gedrag of onderpresteren zijn voorbeelden van zulke (negatieve) gevolgen.

Tijdens filosofielessen mag je zeggen en denken wat je wilt. Diep nadenken en praten over vragen waarop soms geen antwoord mogelijk lijkt. Dan kom je erachter wat jouw eigen mening is. En daarna wordt het pas echt leuk. Want dan vraagt de filosoof: ‘Waarom?’ Het gevolg is dat je misschien begint te twijfelen. Juist dan ben je goed bezig. Kritisch denken, luisteren naar de ander, het vormen van je eigen mening met onderbouwing; allemaal onderdelen van de filosofielessen.

Filosofielessen kunnen gaan over van alles en nog wat: taal, eigendom, meningen, vriendschap, identiteit en nog veel meer. Onderwerpen die (hoog)begaafde kinderen vaak aanspreken. Omdat het gaat om abstracte begrippen, om buiten de gebaande paden te kunnen denken, en omdat het soms onderwerpen betreft waar zij mee worstelen.

‘Wat is vriendschap?’, is bijvoorbeeld een vraag die aan de orde kan komen tijdens de lessen. Juist (hoog)begaafde kinderen ervaren vaak dat zij op een andere manier denken over vriendschap dan leeftijdgenoten. Het lastige hieraan is dat kinderen juist in relaties met andere kinderen een sociale identiteit ontwikkelen. De sociale identiteit is het beeld dat het kind van zichzelf heeft van de betekenis die het heeft voor andere mensen. Dat is dus wezenlijk iets anders dan het zelfbeeld van een kind. Om een sociale identiteit te ontwikkelen moet het kind voldoende mogelijkheden hebben voor sociale interactie met ontwikkelingsgelijken.

Voor (hoog)begaafde kinderen zijn ontwikkelingsgelijken meestal niet de leeftijdgenoten of klasgenoten. Dat betekent dat deze kinderen op zoek moeten gaan naar een omgeving waarin zij ontwikkelingsgelijken treffen. Reden voor Bureau Flore om een plusklas (het Hb-Atelier) op te zetten, waar (hoog)begaafde kinderen in een leuke en leerzame omgeving ontwikkelingsgelijken treffen. Filosoferen behoort tot een van de vaste onderdelen van het HB-Atelier. Zodat de kinderen leren een eigen mening te ontwikkelen, die recht doet aan hun persoonlijkheid. In een omgeving waarin zij gezien worden en gehoord, en waarin de diversiteit van meningen en persoonlijkheden leidt tot verwondering. Verwondering over zichzelf, de ander, en het samenzijn.

Monique Jonkers
oktober 2014

Verwondering

Na de zomervakantie moeten we allemaal ons ritme hervinden, en dat valt niet altijd mee. De zomervakantie is bij uitstek een periode van verwondering. Andere landen bezoeken, leven in een trager tempo, veel buiten zijn, nieuwe indrukken opdoen: dat alles maakt dat onze zintuigen open staan. In ons geheugen nemen nieuwe beelden, geluiden en geuren hun plaats in.

Zelf ben ik in Valencia geweest. Een door en door Spaanse stad waar veel te beleven is. Een stad ook waar zon, zee en strand deel uitmaken van het dagelijks leven. Het hoogtepunt voor mij echter was de centrale markt. Je kijkt je ogen uit bij de meer dan 300 kramen. Maar ook het gebouw waarin de markt dagelijks wordt gehouden, is prachtig. Een koepel op het dak, met glas-in-loodramen, waardoor het licht in mooie kleuren op de tegels van het centrale middenplein valt. Wat een verschil met de markten in Nederland! Want waarom zijn onze markten nou juist buiten, terwijl ons klimaat zich zo goed leent voor een overdekte markt? En waarom hebben wij bijna nergens een dagmarkt, zoals in Valencia? En waarom kennen wij geen kramen die alleen maar kruiden verkopen?

Ik ben veel in de Mercat Central geweest. Om te kopen, maar vooral om te kijken. Naar de mensen, hun koopwaar en dat prachtige gebouw. Mijn blik was open en vol verwondering. Die blik heb ik mee naar huis genomen. Om het leven van alledag te bekijken met die blik vol verwondering. Omdat anders kijken naar de dingen tot nieuwe inzichten kan leiden, tot dankbaarheid, tot tevredenheid.

Monique Jonkers
september 2014

Bureau Flore – Monique Jonkers – Voorstraat 122 4153 AN Beesd – 06 46 38 84 69 –

monique.jonkers@bureauflore.nl