‘Wat ik nu toch hoorde!’ Het is nog vroeg in de ochtend als Jips moeder me belt. De avond ervoor was zij op een informatieavond op school. De juffen van de kleutergroep vertelden dat zij elke week een nieuwe letter aanbieden in de klas. De kinderen mogen dan voorwerpen meebrengen die beginnen met de betreffende letter. Jip heeft het daar thuis nog nooit over gehad. Jips moeder wist niet eens af van het bestaan van de letter van de week. Zij begrijpt er niets van. Jip was met 3 jaar zeer geïnteresseerd in letters. Maar in de loop van de jaren is van die interesse niets meer over. Sterker nog, Jip moet niets meer van letters hebben. Als hij ook maar denkt dat hij iets moet gaan doen met letters, haakt hij subiet af. Zijn moeder maakt zich zorgen over hoe dat straks in groep 3 zal gaan. De leerkrachten hebben er alle vertrouwen in dat Jip straks het lezen zal gaan oppakken, maar Jips moeder vraagt zich af of er iets is waardoor de desinteresseis ontstaan. Zij kent Jip als een nieuwsgierig en leergierig mannetje, en zij vermoedt dat er meer aan de hand is.

Slimme kinderen denken vaak top-down. Dat betekent dat zij vanuit het geheel naar de delen denken. Zij vinden het fijn om eerst een overzicht te krijgen van het geheel en vervolgens te horen welk onderdeel die les uitgelegd gaat worden. Het onderwijs werkt vaak bottom-up. Er wordt een bepaald grammatica-onderdeel uitgelegd, geoefend en herhaald, en de week erna een ander deel. Pas na verloop van weken wordt het grote geheel zichtbaar. Voor slimme kinderen werkt dit verwarrend. Zij weten niet goed waar zij al die losse onderdelen in hun brein moeten opslaan, en raken daardoor soms in de knoop. Slimme kinderen willen ook vaak weten wat het doel is van hetgeen zij moeten leren. Door dit doel te schetsen, wordt hen duidelijk waarvoor zij het doen.

Een paar weken later loopt Jip met zijn moeder van school naar huis als zij zomaar ineens vertelt dat er 26 letters zijn. Hij blijft stokstijf staan en kijkt haar ongelovig aan. ’Maar 26 letters?’ , vraagt hij haar. Zijn moeder beaamt dat. ‘Ja, er zijn maar 26 letters, meer niet.’ Jip kan het niet geloven. Op school vraagt hij het na bij de juf en bij iedereen die hij die dag tegenkomt. Wat blijkt? Jip heeft voor zijn gevoel eindeloos lang op school elke week een letter aangeboden gekregen. Daardoor is de moed hem in de schoenen gezakt. Hij heeft zich afgevraagd of er ooit een einde kwam aan de lange reeks letters. Toen dit einde naar zijn idee nooit kwam, haakte hij mentaal af. Hij besloot dat dit voor hem te veel was.

Het schetsen van het grote geheel is voor Jip van grote waarde gebleken. Vanaf het moment dat hij weet dat er 26 letters zijn, is hij enthousiast mee gaan doen met de letter van de week. In een mum van tijd is zijn interesse in letters en het lezen weer terug! Bij Jip is dat toevallig aan de orde gekomen. Het verdient echter aanbeveling om in het onderwijs bij elke les eerst het grote geheel te schetsen, plus de plek die het desbetreffende lesonderdeel daarin heeft. Voor slimme kinderen is dit van groot belang, maar eigenlijk is dit voor ALLE kinderen een goed uitgangspunt van de lessen.